Mee met de optredens van volkszanger Pascal Redeker in Oostenrijk: ’Vermoeiend? Nee joh! Dit is mijn leven’ Drinken, dansen en meeblèren met après-skimuziek, menig wintersporter sluit er zijn dag mee af. Maar hoe is het voor de artiesten die iedere avond het podium beklimmen? We gingen met de West-Friese volkszanger Pascal Redeker mee naar Oostenrijk. „Vermoeiend? Nee joh, dit is mijn leven.” Jij bent dus nog nooit op wintersportvakantie geweest?” We zitten in een taxibusje dat ons zojuist op het vliegveld van Innsbruck heeft opgehaald. Achter de licht geblindeerde ramen schieten de besneeuwde bergtoppen voorbij. „Dan val je met je neus in de boter.”

Er gaat een twinkeling schuil in de ogen van de 38-jarige volkszanger, terwijl hij de almhutjes langs de kronkelende bochten in zich opneemt. Als de schemer valt bereiken we de steile toegangsweg. ’Grüss Gott’ lees ik op het welkomstbord. Erachter staat een wit kerkje. We zijn aangekomen op de plaats van bestemming: skidorp Westendorf. Pascal Redeker, geboren in het West-Friese dorpje Venhuizen en woonachtig in het stadje Medemblik, komt hier niet voor het eerst. Al twintig jaar brengt hij iedere winter een bezoek aan het Oostenrijkse Westendorf in deelstaat Tirol om er de plaatselijke après-ski te verzorgen. „Voorheen was ik twee weken hier, twee weken thuis en vervolgens weer twee weken hier. Dat was leuk, maar ook heel vermoeiend.” Vanwege de geboorte van zijn zoons, een tweeling, moest dat gereduceerd worden tot één bezoek per jaar. „Dan verlies ik de feeling niet.” Terwijl de zanger een kiekje van het kroost in zijn digitale archief probeert op te diepen, rinkelt zijn mobiel. Of hij straks wat wil drinken? We hebben nauwelijks voet aan land gezet of de eerste vrienden uit Westendorf dienen zich al aan. De rest van de avond verloopt niet veel anders: iedere voorbijganger lijkt Redeker te kennen. In de dorpsstraat, bij de plaatselijke eetgelegenheid, in het hotel, bij de bar; overal waar hij komt klinkt een welkomstgroet. Niet in het Duits, maar in het Nederlands. „Het dorp wordt in het winterseizoen volledig overgenomen door Nederlanders. Iedereen kent elkaar. Dat voelt als thuiskomen.” Redeker geniet er zichtbaar van, met iedereen maakt hij een praatje. Na een korte opfrisbeurt en kledingwissel (het publiek loopt dan wel in ski-kleding, Redeker trekt het liefst een ongekreukt zwart overhemd uit de kast) kan de taxi worden voorgereden. Niet veel later arriveren we bij de Eisbar, een kroeg in het nabijgelegen Kirchberg. ’The coolest bar im dorf’, als ik de website moet geloven. Eenmaal door de klapdeuren kom ik direct bedrogen uit: het is er in de betrekkelijk kleine ruimte vooral heel warm. ’Onze muziek is luider dan 85 decibel en kan uw gehoor beschadigen!’, waarschuwt een bordje in het Duits. De artiest van de avond heeft zich al achter de bar genesteld. „Bier?”, klinkt het vanuit de verte. Voordat ik er erg in heb wordt er een pul in mijn handen geschoven. De après-ski kan beginnen. „Weet je wat nou zo jammer is?.” Ik kijk op, recht in de ogen van een van de feestgangers. Zijn avond is al iets eerder begonnen dan die van mij. „Er zijn hier bijna geen vrouwen en dan ben jij aan het werk!” Er volgt een diepe zucht. Verwijt of versiertruc, erg succesvol is het in ieder geval niet. De twintiger druipt weer af. Naast mij bestijgt Redeker het houten blok dat dienstdoet als podium.

Humeurig publiek
„Goooeedenavond! Hebben jullie vandaag mooi weer gehad?.” Het antwoord is kort maar krachtig: „Nee! Het was kut!.” De stemming zit er al goed in. Redeker laat zich niet van zijn stuk brengen; na een korte introductie vangt hij aan met een opmerkelijk verfijnde vertolking van Louis Prima’s jarenvijftighit ’Buona Sera, Signorina’. Het humeurige publiek dat zich vanavond in de Eisbar heeft samengeklonterd lijkt inmiddels wat te ontdooien. Of dat volledig toegeschreven kan worden aan de zangkunsten van Redeker valt nog te bezien. Liters bier en shotjes Flügel zouden ook zomaar een flink aandeel kunnen hebben. Iets waar de zanger dan weer handig op inspeelt. „Ik heb speciaal hiervoor een nummer geschreven, dus pak allemaal een biertje, want vanavond gaan we naar de kroeg!.” De tekst van de meezinger uit 2018 laat zich raden: „Ik ga echt maar voor een uurtje”, klinkt het door de speakers. „En ik beloof geen avontuurtje.” Redeker heeft ondertussen de polonaise ingezet, waarna de feestgangers – bier in de ene hand, schouder in de andere – door de zaal heen slingeren. Van lange duur is de hossende sliert niet, er moet immers weer bier besteld worden. Om de aandacht vast te houden, heeft Redeker nog een laatste redmiddel. „Het paste nog nét in mijn koffer.” In zijn handen houdt de zanger een plastic bak. Alle hoofden draaien zijn kant op. „Voor de beste zangers en dansers heb ik wat meegenomen.” De een begint nog fanatieker dan de ander met het nummer ’Kijk om je heen’ mee te zingen. De hysterie neemt nog wildere vormen aan als de eerste voorwerpen tevoorschijn komen. Vrouwen van alle leeftijden gillen met uitgestrekte armen richting het podium. De plastic zonnebrillen, buttons of petten (allemaal geoormerkt met de naam van de artiest) maken wat los.


Vermoeiend?
Is dat nou vermoeiend?, vraag ik Redeker na afloop in de artiestenruimte, die in werkelijkheid uit niet veel meer dan een donker gereedschapshok bestaat. Vijf of zes liedjes en een toegift, de zanger draait er zijn hand niet voor om. „Maar dorst krijg je er wel van”, grinnikt hij met een halfleeg bierglas in zijn hand. We staan nog wat na te praten als de eigenaar, wederom een Nederlander, van het etablissement arriveert. Er moeten nog papieren getekend worden. Vliegensvlug wordt er uit een plastic insteekhoesje een nota gehaald, waarna Redeker tussen de stellingkasten een krabbel zet. „Zo, nu een hapje eten?.” Wie na een, twee of tien bier trek heeft in een vette hap hoeft hier niet ver te zoeken. Je moet nog wel in staat zijn wat traptreden te beklimmen, maar eenmaal boven rol je zo de plaatselijke snackbar binnen. „Waarmee kan ik jullie helpen?”, vraagt een jonge knul vanachter de toonbank. Achter hem hangen televisieschermen met het menu. Mijn ogen glijden langs de opties: patatje speciaal, frikandel, kroket… Ik begin mij zo langzamerhand af te vragen of het vliegtuig niet de verkeerde afslag heeft genomen. Redeker lijkt het de normaalste zaak van de wereld te vinden en bestelt een hamburger. Terwijl we achterin, vlak naast de toiletten, wachten op ons sterrenmaal, wordt mijn metgezel door een groep jongeren herkend. „Redeker!”, klinkt het vanuit de verte. De tiener wijst trots naar de zojuist verkregen Pascal Redeker-button. „Kijk, die is van jou!.” De zanger beantwoordt de amicale begroeting met een glimlach. „Ik vind het niet zo erg.” Hij neemt een hap van zijn hamburger. „Nog niet.” Een halfuur later staan we weer buiten. In afwachting van de taxi warmen we ons aan het kampvuur in het rokershok. Aan de overkant probeert een groep jongens tevergeefs een praatje te maken. Het wordt al snel duidelijk dat de eetgelegenheid op de tweede etage een trap te ver is voor dit gezelschap. Redeker fronst zijn wenkbrauwen en kijkt op zijn horloge. Achter hem steekt een van de heren zwalkend de weg over. Met een sigaret tussen zijn lippen geklemd tracht hij te ontfutselen of we misschien iets sterkers hebben dan de gebruikelijke verdovende middelen. Hij is teleurgesteld als hem wordt medegedeeld dat hij daarvoor echt aan het verkeerde adres is.

„Daar zul je hem hebben.” Redeker slaakt nog net geen zucht van verlichting als de koplampen van een blauw Volkswagenbusje ons begroeten. Op de schuifdeuren staat met koeienletters ’Taxi …mit klimaanlage’ gekalkt. Ik leer al snel dat een airco ook bij temperaturen onder het nulpunt geen overbodige luxe is, met name wanneer je net een dampende kroeg annex snackbar verlaat. Of de geur van angstzweet probeert te maskeren. Oostenrijkse taxichauffeurs (en met name deze uitverkorene) nemen het namelijk niet zo nauw met snelheidslimieten. Met een rotgang schieten we over de nauwelijks verlichte weg, terwijl de Oostenrijker vrolijk de Duitse vertaling van de Italiaanse klassieker ’Ti amo’ meezingt. „Ti amo, du sagtest ti amo! Das heißt ich lieb dich sooo!”, galmt het door het busje. „Ik ben niet zo bang aangelegd”, hoor ik naast mij op de achterbank. Onze Oostenrijkse chauffeur maakt van de gelegenheid gebruik om het gaspedaal nog verder in te trappen. De naderende haarspeldbocht brengt daar geen verandering in. „Ik hoop dat we voor deze rit een gereduceerd tarief krijgen”, mompelt Redeker. Het enige voordeel van de dollemansrit: klokslag negen staan we weer voor het hotel. Ik kan mijn bed al ruiken, maar Redeker heeft andere plannen. Zonder een woord te wisselen verdwijnt hij door een roze verlichte deur. Met milde tegenzin daal ik vlak achter hem de trap af, waarna de doffe dreunen van de bas ons verwelkomen. De klapdeuren zwiepen open en dezelfde mix van zweet en alcohol dringt mijn neus binnen. „Als alles in Westendorf al dicht is, zijn de deuren van de Karat nog open. Dit is dé après-skitent van Westendorf. Iedereen komt hierheen.” Dat belooft wat. Redeker gebaart naar een hoekje naast de bar. We nestelen ons op hoge barkrukken die uitzicht bieden op de dansvloer. De barvrouw schuift twee koude biertjes onze kant op. Nippend aan zijn bier: „Ik zou hier de hele avond kunnen blijven zitten.” Ik vraag of zijn stembanden niet gaan jeuken bij de aanblik van het optreden van Rob Ronalds (bekend van ’Hey Baby’ en, onterecht, als ’superspreader’ van het coronavirus). Niet veel later staat Redeker met een microfoon in zijn hand het publiek toe te zingen. Terug op zijn kruk heeft mijn buurman de smaak te pakken. Ieder nummer neuriet hij mee. En dat is geen gemakkelijke opgave, gezien het moordende tempo waarin de platen elkaar afwisselen. Gipsy Kings’ ’Bamboléo’ is goed en wel begonnen, of ’Engelbewaarder’ schalt alweer door de luidsprekers. Dit bombardement op de zintuigen zou zomaar iets te maken kunnen hebben met de gemiddelde spanningsboog van het publiek. Als ik vandaag iets heb opgestoken, is het dat die boog nogal kort is. Het plezier lijkt er niet minder om, integendeel.

 

Korte nacht
Na een korte nacht begint de zanger zijn dag op de skipiste. Tijd om de latten onder te binden heeft hij naar eigen zeggen niet, dus volstaat het terras aan de voet van de berg. Ik voeg mij iets later bij het gezelschap, dat hoofdzakelijk bestaat uit collega-artiesten die net als Redeker langs de après-skihutten in de omgeving toeren om er al zingend (of plaatjes draaiend) hun brood te verdienen. Onder het genot van een biertje bespreken ze de zaken (hoe lang duurt het verblijf? Hoeveel optredens staan er op het programma?). Hoewel het vandaag minder bewolkt is dan gisteren, komt de zon sporadisch tussen het wolkendek tevoorschijn. De heren hebben de Latschenkiefer (een groene crème die bedoeld is als bescherming tegen kou en wind, maar vooral wordt gebruikt als zelfbruiner) daarom thuisgelaten, maar de zonnebrillen van gisteren komen goed van pas. Redeker tovert er vier uit zijn jaszak. „Wil er iemand schnaps?”, klinkt het kort daarna. „Er zit vast ergens een vijf in de klok.” Nadat de glaasjes perenschnaps achter de kiezen zijn en een nieuwe ronde in aantocht is, vraag ik mij des te meer af hoe de heren dit volhouden – late optredens, gezelligheid, een drankje hier en daar. „Dat is een beetje ons leven”, antwoordt Redeker lachend. „Bovendien ben ik geboren in de horeca (zijn ouders bestierden een café in zijn geboortedorp, red). Ik ben niet anders gewend.” De versnelling is naarmate hij ouder werd wel omlaag gegaan. „Voorheen was het lang leve de lol, dat is nu minder. Maar ik vind het nog steeds leuk om te doen, misschien tot mijn pensioen.” Aangezien er nog gewerkt moet worden, beginnen we aan de wandeling naar huis. De zon heeft definitief haar biezen gepakt, waardoor het dorp gehuld is in een grijze deken. Er is sneeuw op komst. Redeker neemt afscheid om met een vriend te dineren. De twee kennen elkaar van eerdere bezoeken aan Westendorf. „Het is hier ons kent ons. Dezelfde mensen blijven terugkomen”, legt hij later uit. „Ik zoek dat toch op. De entourage, de sfeer, het weerzien van vrienden, dat is belangrijker dan de optredens.” Het driedaagse verblijf is bijna ten einde. Voor het laatste optreden stap ik opnieuw door de roze toegangspoort, die naar de kelder van het hotel leidt. De zanger bevindt zich al op zijn vaste stek aan de bar. We begroeten elkaar en ik bespeur de sporen van een milde verkoudheid in zijn stem. Dat zou zomaar funest kunnen zijn, zo’n virus. „Ik word niet snel ziek”, krijg ik te horen. Redeker vertrekt naar zijn gezelschap, het kan nog wel even duren voordat hij de planken op moet.

Laatste show
In afwachting van de laatste show stuit ik op een tafereel dat ik nog niet had opgemerkt. In een hoek van de bar staat een groep jongens in een cirkel. Met ingespannen gezichten kijken ze naar een dikke boomstronk. Een van hen neemt een hamer in zijn handen. Met een bekoelde blik kijkt hij mij aan, terwijl hij de hamer boven zijn hoofd heft. De rest kijkt naar het hakblok waarop een vijftal spijkers uitsteken. ’Kleng!’. De punt van de hamer schiet langs de spijkers, die kaarsrecht achterblijven. Dat ik nog nooit gehoord heb van dit spel, is gezien het ontbreken van (après-)ski-ervaring geen wonder. Nagelen, hammerschlagen of spijkerslaan blijkt een Tirools spel, dat onder meer tijdens de wintersport wordt beoefend. Het doel? Zo snel mogelijk de spijkers in het houten blok slaan. Wie hier niet op tijd in slaagt moet, u raadt het al, een rondje geven. Het spel wordt abrupt onderbroken – Redeker is aan zet. Na een begroeting begint hij aan nagenoeg hetzelfde optreden als de dag ervoor. De plastic bak komt wederom tevoorschijn, waarna het publiek ontwaakt uit een winterslaap. „Is er hier iemand vrijgezel? Getrouwd? Of alleen deze week vrijgezel?” Er klinkt gejoel vanuit de zaal. De zanger voegt er snel aan toe dat hij een gezin heeft, want de dames staan al in de rij. Naast het podium hangt de dj felgekleurde strings die hem door dames uit het publiek worden aangereikt aan decoratieve skilatten. Redeker zingt stoïcijns door. De aangekondigde sneeuw komt als regen uit de lucht vallen. Redeker is snipverkouden, wat zijn humeur geen goed doet. De korte nacht helpt daar niet bij. En dan hangt zijn jas ook nog bij de receptie, die nog niet open is. In afwachting van een kop koffie beken ik dat ik vanochtend een van zijn nummers stond te fluiten. Er verschijnt een lach. „Dan is het toch nog goed gekomen, wie had dat gedacht.”

Bron: Noordhollands Dagblad – Chiara Mars